40daysinindia.reismee.nl

Dag 32 en 33

9 Augustus, Srinagar

Vroeg in de morgen rijden we vanuit de bergen een vlakte op waar een gigantisch meer zich strekt tot zover het slaperige oog kan zien. Iets later stappen we uit, dankbaar dat er een einde aan de beknelling gekomen is.

'Overal ter wereld slaapt men in hotels. In Srinagar slaap je in een huisboot.' Hebben onderweg al meerdere mensen tegen ons gezegd. We besluiten dan ook om op het aanbod van onze chauffeur, om ons bij de huisboot van een vriend van hem af te zetten, in te gaan en varen niet veel later door een zeldzame sfeer. Een diverse hoeveelheid vogels scheert over de sla-groene pompebladen en land op scheve, verweerde palen die ter bevestiging van steigers, maar hier en daar ook lukraak, ui het roerloze water steken.

De woonboot blijkt een buitengewoon sfeervol stekje te zijn. We schrikken ons wel een hoedje als we de prijs te horen krijgen. Voor een overnachting rekent de man ongeveer het achtvoudige van wat we in Ladakh doorgaans voor een nacht betaalden. De schoonheid om ons heen doet ons echter besluiten ons te laten afzetten en hier twee nachten te blijven.

Uitgeput van de slapeloze nacht verkeer ik de eerste twee uur in een prettige slaap op bed. Johannes' vogelverslaving geeft hem kennelijk zo'n kick dat hij geen slaap meer nodig heeft en driftig beweegt hij zich met cameralens en verrekijker van links naar rechts, voor naar achter en beneden naar boven over de woonboot om al het gevleugelde te determineren.

Tegen de middag lenen we een hengeltje van de eigenaar en vissen tussen de pompebladeren. We vangen niets. 'Mogelijk komt dit door de drie centimeter-grote haak die er aan zit', suggereert iemand.

In de middag maken we per water taxi een schitterende tocht over het 'Golden Lake', waar we tevens zwemmen, en enkele kanalen waar ijsvogels in de hangende takken van wilgen zitten en we in de weerspiegeling van het water onze natgeworden haren in een scheiding strijken.

In de avond maken we, wederom tegenover een onbewegelijke dobber , de plannen voor de volgende dag. We boeken bij de eigenaar een veel te dure taxi naar het oude, stedelijke deel van Srinagar. Daar met zijn tweeën rondlopen is geen optie, er wordt namelijk gestaakt in de stad en men gooit met stenen, zo beweert hij. Wantrouwend, maar het zekere voor het onzekere nemend, besluiten we die taxi maar te doen en beeindigen het kansloze vissen.

10 Augustus, Srinagar

Het heeft de hele nacht hard geregend en geonweerd. De regen wordt gelukkig minder als het tijdstip van vertrek naar de stad in zicht komt.

In de stad bezoeken we drie Moskeën waaronder de Jama Mashid moskee. De berg waarop een van de andere moskeën staat heet Hari Parbat en hierop staat ook het Fort van Srinagar. De jama Mashid is wel indrukwekkend. De vier gangen die rond een plein in een vierkant met elkaar verbonden zijn, zijn hoog en breed en vele dikke houten palen dragen het rijk-gedetailleerde dak. Tot slot bekijken we een oude tombe, genaamd: Zain-Ul-Abidin en lopen vlug door het museum.

Terug bij het boothuis geloven we na wat we van Srinagar hebben gezien eigenlijk niet meer in het verhaal van stenen gooiende mensen. Door met een taxi rond te rijden hebben we eigenlijk weinig van Srinagar gezien en zijn er voor ons gevoel ook te kort geweest. Maar wat we gezien hebben was interessant en hier op de woonboot is het zo mooi, dat deze negatieve gedachten al snel verdwijnen.

We besluiten niet meer geld uit te gaan geven aan andere taxiritten omdat het allemaal erg duur is en dus brengen we de middag door op de boot met vissen en varen we op eigen houtje naar het 'Golden Lake', waar we een het roeien met één riem, aan één kant van de boot oefenen, zwemmen en een prachtige zonsondergang bekijken. Ook groeit Johannes'vogellijst gedurende de dag met gestaag tempo voort. Het is niet eens nodig om ergens anders heen te gaan!

's Avonds eten we, trouwens evenals gister, overheerlijk bij de familie van de eigenaar. Daarna betalen we het hoge bedrag en bereiden ons voor op morgen. We zullen per taxi naar Jammu reisen en daar op de bus overstappen naar Amritsar. Zo zullen we dus Jammu & Kashmir verlaten en naar de staat Punjab gaan.

Dag 27 - 29

Dag 27 (8 augustus), Thiksey & Leh

Uitgerust na een goede nachtrust, deze keer zonder gaten in het dak en muizen in onze kamer, stonden we op en gingen na ons ontbijtje een aantal dingen regelen. We hadden namelijk het besluit genomen om door de Nubra valley, achter Khardung La (’s Werelds hoogste bergpas. Zo’n 5600 meter hoog) te gaan mountainbiken en de dag erop de rolldown vanaf deze bergpas terug naar Leh te doen. Voor deze tocht heb je echter weer een innner line permit nodig en die moesten we dus regelen, naast het vervoer en de fietsen naar Nubra valley en terug.

Eerst probeerden we dit bij het office waar we ook de Tso Kar trip georganiseerd hebben, maar de gladjakker achter de balie waren we eigenlijk al redelijk zat en hij ons volgens mij ook. Dus zo kwam het dat we hier alleen de bus naar Srinagar regelden, want nadat we de rolldown gingen doen, wilden we dezelfde avond al weg uit Leh en door naar Srinagar in Kashmir.

Uiteindelijk hebben we 2 hele degelijke mountainbikes in oranje en een aardige chauffeur gekregen bij een ander bureau en ook de inner line permit zorgde voor geen enkel op onthoud. Alles ging op rolletjes.

De dingen waren zo snel geregeld dat we besloten om naar het taxistation te lopen en hier een taxi naar Thiksey Gompa te regelen. Ook dit ging allemaal heel vlotjes en binnen een half uur stonden we voor Thiksey Gompa. Deze gompa is de grootste in heel Ladakh en staat zoals eigenlijk elke gompa hier op een hoge rots gebouwd. De witte, gele en rode huisjes vormen een prachtig geheel en bieden een indrukwekkend aanzicht. Eenmaal boven aangekomen blijkt echter dat we niet de enige zijn die interesse hebben in dit klooster en het stikt hier dan ook van de touristen, met name Japanners, Koreanen en Taiwanezen zijn ontzettend oververtegenwoordigd. Deze wandelende, cameradragende irritaties tonen wat weinig respect tegenover de monniken die hier leven en er wordt elk denkbaar moment met een hoop geklik van dure optiek vast gelegd. Zelfs een 80 jaar oude, manke monnik die met al zijn inspanningen het net voor elkaar krijgt om de Dharmawielen aan het draaien te krijgen wordt door een 20-tal Canons en Nikons verrot geschoten, zonder dat de mensen om toestemming gevraagd hebben uiteraard.

Naast de kleine irritaties is het een erg mooie gompa, maar begrijpelijk is het hier wat lastig om een tempel te vinden met wat rust erin en zo mislukt mijn zoveelste poging om te mediteren jammerlijk. Uiteindelijk houden we het hier voor gezien en vertrekken we weer terug naar Leh, waar het weer tijd is voor een lekker avondmaaltje en een potje schaak. Deze keer trakteren we onszelf op een grote tandoori maaltijd en deze bevalt ons uiterst goed. ’s Avonds worden er nog wat gin tonics gedronken zodat we zeker weten dat we moe zijn als morgen vroeg de wekker gaat, maar dan wel zonder teveel chemische stofjes in ons bloed die er niet thuis horen.

J. F.

Dag 28 (9 augustus), Leh & Nubra valley

Om 6:00 ging de wekker en checkten we uit bij ons guesthouse en namen we afscheid van het lieve omaatje dat ons mintthee bracht toen we onze magen uit aan het braken waren en sowieso altijd heel vriendelijk voor ons was. Om 7:00 waren de fietsen op de taxi vastgebonden en konden we aan de klim van de Khardung La beginnen. Halverwege de reis spring ik bijna uit de reidende auto omdat er twee Tibetaanse Berghoenders ongeveer een meter naast onze auto staan en ik natuurlijk mijn lompe lens thuis gelaten had omdat ik het veiliger vond om die niet op de fiets mee te nemen... stom, stom, stom. Terwijl de taxichauffeur lachend verder rijdt loop ik mezelf op te vreten omdat ik nu alleen slechte foto’s heb van deze Tibetaanse endeem, maargoed.

Na vier uur rijden staan we dan eindelijk op de hoogste bergpas van de wereld en daarmee ook de hoogste hoogte van onze gehele reis: 5602 meter hoogte. Gelukkig hebben we hier helemaal geen last van hoogsteziekte omdat we ons gedurende de hele reis zo goed geacclimatiseerd hebben aan hoge hoogtes. Na een paar kiekjes geschoten te hebben gaat het nu alleen nog maar naar beneden naar het dorpje Sumur.

Hier worden de mountainbikes van het busje afgehaald en kan onze fietstocht beginnen. Als eerste fietsen we nog even een stukje omhoog naar de gompa van Sumur, maar deze blijkt jammerlijk dicht te zijn. Daarna gaan we richting Diskit, wat onze eindbestemming is van vandaag. Dit is eerst een stukje afdalen wat natuurlijk hartstikke lekker gaat, maar zodra we de Nubra valley overgestoken zijn moeten we een behoorlijk stuk omhoog en dit gaat een stuk zwaarder. Even moeten we stoppen omdat aan Guido’s rem wat verbogen is, maar deze jongen is goed uitgerust en na vijf minuten kunnen we zonder problemen verder rijden door het prachtige groene Nubra dal.

Na 40 km fietsen zijn we in Diskit aangekomen en moeten we natuurlijk ook even de gompa van Diskit bekijken. Helaas is dit zo’n 300 meter hoger en moeten we echt behoorlijk klimmen voordat we er eindelijk zijn, wat natuurlijk met een hoop gevloek gepaart gaat. Halverwege moet je entreekaartjes kopen en een monnik is zo onder de indruk dat we dit op de fiets doen, dat we een fles water van hem aangeboden krijgen. Daarna gaat het nog eens een flink stuk omhoog Helemaal buiten adem lig ik onder een gigantisch Dharmawiel uit te puffen en te wachten tot Guido het ook gehaald heeft. Als hij er eenmaal is bekijken we samen in alle rust het klooster en genieten we van het prachtige uitzicht op Diskit en de Nubra valley onder ons.

Naast het klooster staat, op een andere bergtop helaas, een andere tempel waar een 20 meter hoge Buddha op zit en zodoende gaan we eerst met een rotvaart omlaag om vervolgens aan een soortgelijke klim te beginnen. Helemaal uitgeput genieten we hier van deze werkelijk prachtige gouden Buddha en ontmoeten we een Nederlander en een Israelier, die we ook al op de trek tegen waren gekomen.

Uiteindelijk rollen we in alle rust naar beneden naar Diskit, waar onze chauffeur op ons zit te wachten en vinden we een erg goedkoop, maar ook erg goed guesthouse. Nog even wandelen we door het kleine dorpje, maar dan is het donker en gaan we eten, waarna we uitgeput in onze dromen tuimelen.

J.F.

Dag 29 (10 augustus), Nubra Valley & Leh

Alweer gaat dat kreng van een wekker om 6:00 en na een flink omelet rijden we tegen 7:00 aan om de Khardung La voor de tweede keer te beklimmen. Weer rijden we door het prachtige dal en tijdens de klim genieten we opnieuw van het uitzicht. Bovenop de pas is het hartstikke druk en dus worden de helmpjes en de handschoentjes snel aangedaan en dan is het rollen geblazen! Met een rotvaart rijden we vanaf 5602 meter omlaag richting Leh. Flinke golven adrenaline schieten door ons heen en af en toe doen we het bijna in onze broek als er om de hoek van een haarspeldbocht plotseling een dikke legertruck verschijnt en ons tegenmoet komt. Naarmate we verder naar beneden rijden zien we meer fietsers, alleen dat deze allemaal de andere kant op gaan. Deze hardcore fietsers beklimmen dus lekker op een dagje deze pas en wij realiseren ons dat we het eigenlijk op de slappe manier doen, maar dat hebben de fietsers niet door en we krijgen dan ook een hoop opgestoken duimen en af en toe applaus onze kant opgestuurd, terwijl dit niet geheel verdiend is. Dat kan ons echter niet zo veel schelen want het afdalen is hartstikke leuk, zeker als de weg na een paar kilometer stukken beter wordt en we dus nog een paar kilometertjes per uur harder gaan. Na anderhalf uur is deze pret helaas al afgelopen en hebben we in deze tijd ongeveer net zo veel kilometers afgelegd als gisteren, alleen dat we er gisteren 4 uur over deden.

Aangekomen in Leh checken we of onze taxi naar Srinagar nog steeds vast staat en dat is het geval. De gladjakker achter de bali is verbaasd ons al zo snel te zien en wij vertellen hem met een grijns dat de Khardung La rolldown een eitje is.

We halen onze spullen op, die we bij ons guesthouse konden laten staan en konden nog snel even een paar foto’s en verhaaltjes uploaden voordat onze taxi naar Kashmir vertrekt. Tegen 17:00 is het dan zo ver en worden onze backpacks voor de zoveelste keer op een dak gebonden en wringen Guido en ik ons in de achterbank en zijn blij dat er we hier niet met zijn drieen zitten. Onze reisgenoten zijn vier andere Indiers en er worden helaas weinig woorden gewisseld.

Dan vertrekt de taxi, maar iets verder in Leh stopt de taxi weer en er komt nog een vijfde Indier bij ons gezelschap en zijn Guido en ik het laatste beetje ruimte kwijt dat we nog hadden. Dit ging een lange nacht worden, maar gelukkig was de man, die de vader van de chauffeur bleek te zijn, hartstikke aardig en dat verzachte te pijn een beetje. De weg naar Srinagar was stukken beter dan dat wat we tot nu toe gewend zijn, maar was nog steeds niet ideaal, zeker niet als je probeert te slapen. Wat het slapen nog lastiger maakte was het feit dat de Indier, duidelijk eentje uit de hogere klassen, voor ons als maar bleef proberen de bank naar achteren te schuiven wat uit eindelijk in een behoorlijk gepikeerde reactie van mij resulteerde toen hij voor de zoveelste keer het staal van de bank in mijn knieen dreef. Toen wij even de benen gingen strekken had deze lieve man de bank lekker toch een flink stuk naar achteren gezet wat ervoor zorgde dat we allebei zo klem zaten in de bank dat we ons niet meer druk hoefden te maken voor het naar links of rechts schuiven in de bochten. Gelukkig wist Guido het een beetje te relativeren met uitspraken als “Het leven is lijden.” En wees hij mij erop dat de man misschien wel ziek was en niet alleen een grote eikel. Uiteindelijk hebben we hem er toch op aangesproken en hadden we een paar centimeter meer ruimte. Toch hebben we beiden deze nacht geen oog dicht gedaan en kwamen we uiterst uitgeput aan in Srinagar en is onze tijd in Ladakh ten einde.

J. F.

Dag 22 - 26

Dag 22 (3 Augustus), Leh

Aangekomen bij het Snowleapard conservancy kijkt de vogelvrouw raar op omdat we zo vroeg terug zijn. Nonchalant delen wij de knappe vrouw mede dat we de vijf-daagse track in drie dagen hebben gedaan. We bespreken onze volgende plannen met de enthousiaste mensen. Morgen willen we graag naar Tso Kar, een moerassig meer, waar naar het schijnt veel verschillende dieren en weinig toeristen dwalen. Ook is dit meer de enige broedplaats ter wereld, op een paar plekken in Tibet na, van de zwartgenekte kraanvogel, een log en lelijk beest dat met een kromme rug en besmeurde veren over de moerassige vlaktes loopt, tevens dom uit zijn ogen kijkend. Voor Johannes is het erg belangrijk dit schepsel met eigen ogen te zien.

Vervolgens proberen we bij verscheidene toeristenbureau's een gedeelde taxi te regelen maar omdat er, zoals eerder gezegd, niet veel toeristen naar dit meer gaan, hebben we weinig succes. Met nog een lichte vermoeide herinnering aan de track in onze benen besluiten we dat we wel eens wat pauze hebben verdiend en lopen weer naar het guesthouse. Morgen zullen we verder zoeken naar een gedeelde taxi voor de dag erna.

Die avond drinken we weer twee biertjes. Dit keer niet gewone biertjes, maar zogehete Godfathers. Er gaan verhalen dat men om bepaalde redenen glycerine aan dit bier toevoegd en dat je daar erg ziek van kunt worden.

G.B.

Dag 23 (4 augustus), Leh

Het is een uur in de morgen. Johannes rolt kreunend uit bed en rent naar het toilet, waar hij vreselijke keelgeluiden begint te maken. Ook hoor ik plensende klanken van het toilet, de lange gang door, onze kamer in, terwijl ik met een klam bezweet voorhoofd en een buitengewoon naar gevoel in mijn maag naar het plafond lig te staren.

De rest van de nacht brengen we ombeurten door op de wc en ombeurten aan de fles water, in poging tot het brandend maagzuur te blussen. Pas als de ohtendgloren langs door de spleten boven de gordijnen glippen wordt er weer een beetje geslapen. 's Middags voelen we ons nog steeds beroert maar lopen toch even het centrum in om wat te eten. De glycerine-verhalen geloven we nu wel. Johannes komt nog twee van de Denen tegen waar we twee avonden tevoor bier mee hadden gedronken. Zij vertellen met pipse gezichten gisteravond ook twee Godfathertjes te hebben gedronken en gedurende nacht precies hetzelfde te hebben meegemaakt.

G.B.

Dag 24 (5 augustus), Leh

We zijn weer beter. Na de verloren dag van gister wordt het nu tijd om die taxi naar Tso Kar te gaan organiseren. Het is vandaag een bijzondere dag in Leh omdat men de 170 doden en vele gewonden herdenkt, die een jaar geleden in de nacht van vier op vijf augustus slachtoffer werden van de hevige regenval en modderstromen. Alle winkels zijn daarom dicht. We verbazen ons dan ook over het feit dat we een afspraak hebben met een toeristenbureau dat misschien een gedeelde taxi voor ons kan regelen.

Bij het bureau aangekomen hoeven we enkel onder de garagedeur door te kruipen om binnen te komen. Daarna verteld de kerel van het bureau dat een gedeelde taxi niet gaat lukken. We bespreken een ongedeelde taxi voor morgen en gaan terug naar ons guesthouse.

Er is wegens de herdenking echt niets te doen vandaag en daarom zwemmen we een uurtje in een poel naast de rivier en hangen lezend rond in de tuin van het guesthouse. De familie van ons guesthouse viert vandaag overigens dat de dochter een paar dagen geleden getrouwt is. Om die reden is er veel familie, waaronder een jongetje van een jaar of negen dat ons de hele tijd achterna loopt. Het is wel grappig.

's Avonds eten we in het guesthouse. Niet onverrast kijken we op als de vriendelijke zus van de bruid een schaal met momo's binnen draagt. Dan gaan we beiden vroeg naar bed omdat de drie dagen niets doen ons stiekem wel genoeg is geworden.

Morgenochtend gaan we naar Tso Kar, eindelijk weer op pad!

G.B.

Dag 25 (6 augustus), Leh & Tso Kar

Na dagen pogen om naar Tso Kar te komen, was het vandaag eindelijk zo ver. We hadden om 9:30 een taxi naar dit meer en waren de twee dingen waar ik na een aantal dagen leh naar verlangde binnen handbereik: afgelegenheid en vogels.

De taxichauffeur was een jongen van 21 en heette Ali, met wie de vijf uur durende rit een stuk aangenamer werd. Om bij Tso Kar te komen moesten we eerst weer de Tanglang La over , qaar we ook weer even stopten, deze keer om een paar sneeuwballen en urinestralen het uitzicht tegenmoet te zenden. Vervolgens moesten we weer door het stoffige gebied waar we de vorige keer vast waren komen te zitten. Voor Ali was dit echter geen prob leem en stopten we hier zelfs even om wat zelfgemaakte rijstewijn te drinken. Na deze niet geheel aan te raden versnapering was het nor maar een uurtje rijden. Gedurende dit uur konden we van veel Kiang die langs de weg liepen genieten.

Tegen 15:00 kwamen we aan in het dorpje naar Tso Kar. Dit was met afstand het meest bouwvallige, smerige, afgelegen piece of shit in the middle of nowhere waar we tot nu toe verbleven hebben. Ook onze homestay was het krakkemikkigste hutje waar we tot nu toe mochten overnachten. Afgelegenheid had ik in ieder geval gevonden. Wat een contrast met Leh, je zag hier letterlijk geen enkele tourist, heerlijk.

Nu de vogels nog, dus gingen we direct op pad. De reen dat ik hierheen wilde, is dat dit de enige broedplaats buiten Tibet van de Zwarthalskraanvogel is.ik had me erop voorbereid dat het meer groot zou zijn en dat het dus zoeken geblazen werd om de vogels te vinden. Toen we eenmaal een kwartier door duinen aan het lopen waren realiseerde ik me echter dat het meer zo goed als droog stond en dat we over de bodem van het meer aan het lopen waren. Ik had me er niet op voorbereid om eerst water te moeten zoeken voordat ik de vogels kon zien!de moed zakte met dus flink in de schoenen en terwijl ik wat tegen opgedroogde kleibrokken aan het schoppen was schokte ik door deze vrij droostloze omgeving. Gelukkig was er een lichtpuntje aan de horizon, namelijk werd dit dorre landschap omgeven door een flink moeras wat nog enige potentie voor de kraanvogels had.

Langzaam liepn we dus richting deze drassige gordel van groen en “just in case” scan ik even de horzien en verrek, daar stonden 2 volwassen kraanvogels en jonge vogel gewoon tussen de Kiang op de drassige grasvlakte! Op het moment dat ik “Guido, ik heb ze!” brul, krijgen de kraanvogels mij ook in de gaten wat erin resulteerde dat de vogels constant een mooie 500 tot 1000 meter afstand van ons hielden, wat een stokje voor mogelijke mooie foto’s stak. Toch had ik de beesten binnen een uur gevonden en was ik hier dolblij mee.

Eenmaal aangekomen bij de zompige gordel, blijkt dit een erg interessant gebied te zijn, er zitten massa’s steltlopers, de kraanvogels en de kiang zijn stukken beter te zien en er vliegen constant Casarca’s (een ganzensoort) om ons heen, waarover later meer.

Nu enthousiast geworden over het gebied heb ik plotseling stille hoop op de tweede, veel lastigere, soort die ik hier hoop te zien: Tibetaans Zandhoen. (Ja, de gemoedstoestand van een vogelaar kent veel variatie binnen een kort tijdsbestek.) De vlakte afspeurend, tegelijkertijd mijn best doende om niet weg te zakken in het verradelijke moeras, zie ik uit mijn ooghoek iets groots met donkere ondervleugels landen. “Shit, dit zou best een zandhoen geweest kunnen zijn.” Denk ik bij mezelf. Even later vliegt het beest 10 meter verder en ben ik zeker van mijn determinatie. Daar zit een Tibetaans Zandhoen. Langzaam kruip ik door het sluik dichterbij, hopend op goede blikken en foto’s tot die lelijke gans weer luid roepend overvliegd en het zand het voor gezien houdt, opvliegt en achter de bergen buiten zicht verdwijnt. Weer veranderd mijn gemoedstoestand binnen luttele secoenden en vliegen er even wat scheldwoorden naar de nog steeds rondjes vliegende gans. Daarna realiseer ik me dat ik wel mooi beide doelsoorten binnen twee uurtjes opgerold heb en weet ik het incident weer wat te relativeren.

Daarna loop ik terug naar Guido die lekker in het gras zat te luieren en aan het genieten was van het prachtige uitzicht en fauna eromheen. Samen besluiten we dor de moerasgordel, die verdacht veel op de “Dead Marshes” uit the Lord of the Rings filmen lijkt, merkt Guido op. Het duurt dan ook niet lang tot alle vier schoenen zeiknat zijn en niet veel later moet zelfs de broek opgerold worden en de schoenen uitgetrokken worden als we verder willen. Gelukkig weet Guido wel een manier om de koude voeten, die door de plaatselijke stekeldragende flora gepijnigd worden, te vergeten en met een ondeugende grijns frisbeet deze 22-jarige een opgedroogde koeiedrol richting mijn gezicht. Dit resulteerde in een sneeuwballen gevecht zonder sneeuwballen maar wel met een hoop gelach.

In de tent waar we kunnen eten komen we Ali weer tegen en na gegeten te hebben biedt deze jongeman ons een glaasje Rum (en niet veel later een meisje) aan ons aan. Dat laatste sla ik vriendelijk af.

Eenmaal in ons krotje aangekomen val ik onmiddelijk in slaap om tegen 22:30 weer wakker te worden door de beten van de beesten in mijn deken en het geluid van knaagdieren die naast mijn hoofd een verjaardagsfeestje hebben. Guido heeft nog geen oog dichtgedaan en bestudeerd de stereenhemel door de gaten in het dak. Dit beloofd een lange nacht te worden.

J.F.

Dag 26 (7 Augustus), Tso Kar & Leh

Na een lange nacht vol huisfeesten van muizen stond ik om 6:45 op, omdat ik het niet kon opbrengen om om 6:00 op te staan maar de kans ook niet wilde missen om nog eens Tibetaanse Zandhoenders te zien. Al na een half uur semi doelloos rond gelopen te hebben, zag ik al de eerste apparaten vliegen. Niet alng daarna zag ik drie exemplaren niet ver van mij vandaan landen kreeg zo de kans om drie van deze prachtvogels tot op 20 meter te benaderen en te fotograferen in het prachtige ochtendlicht. Nadat de vogels, deze keer zonder reden, opgevlogen waren en ik nagenietend van deze ontmoeting terug naar ons krotje liep, was Guido net opgestaan en konden we samen lekker chapati met omelet gaan eten.f

Na deze flinke maaltijd hadden we het plan gemaakt om alsnog het meer zelf, of wat er nog van over is, op te gaan zoeken en zo kwam het dat we ruim 2 uur door de dorre opgedroogde duinen en geulen, die ooit deel uitmaakten van het meer liepen. Af en toe water tegenkomend, waardoor we zo nu en dan genoodzaakt waren om onze schoentjes uit te trekken en moest ik zelfs een keer mijn spijkerbroek uittrekken omdat ik mijn mijn kortje pootjes niet door het stroompje kon. Uiteindelijk kwamen we bij het Tso Kar meer zelf aan en bleek dit een zout meer te zijn. Dit verklaarde de dikke zoutkorsten op de opgedroogde modder die als maar talrijker werden, naarmate we het meer naderden.

Dit meer bood een waanzinnig uitzicht op de sneeuwbedekte bergen die ons al de hele tijd begeleiden, maar deze keer zagenwe twee keer zo veel bergen. Een reeele rij in de lucht en een irreeele rij in het water wat resulteerde in een adembenemend beeld.

Omringd door deze setting ging ik even door het meer en de irreeele bergen waden, bij elke stap tot mijn knieen wegzinkend in de blubber en werd er nog een potje schaak gespeeld. De naderende donkere wolken zorgden er echter voor dat we bijtijds onze spullen weer pakkten en terug naar het dorpje, dat overigens ook nog eens bezaaid ligt met afgehakte ponyhoefjes, liepen. Even zijn we nog nat geworden, maar tegen 13:00 vertrokken we richting Leh en staken we voor de derde keer de Tanglang La over.

Vijf uur later waren we weer in Leh en volgde een lekker maaltje. Eigenlijk wilden we daarna nog een drankje (geen Godfather!) doen, maar vandaag was het een droge dag bij de Boeddhisten dus lagen we braaf en bijtijds onder de deken.

J.F.

Dag 19 -21

Dag 19 (31 juli), Zingchan, Rumbak

We pakken wat we nodig denken te hebben in een van de backpacks. Ook de gitaar gaat mee. De overige spullen stoppen we in de andere backpack die in het Guesthouse achterblijft.

Aan het einde van een trage, saaie taxirit rijden we van het ene moment in het andere een dofgroene vallei binnen. De route is duidelijk. We hoeven alleen maar de hopen ezeluitwerpselen in de rivierbedding van en mals stroompje te volgen. Na een kwartier lopen komt het stroompje, dat eigenlijk net iets te diep en te krachtig is om te doorwaden, langs langs de steile rotswand te liggen. We volgen het stroompje overigens stroomopwaarts. Als we iets later in een gevaarlijke klauterhouding langs de wand staan en sterk het gevoel hebben dat we verkeerd bezig zijn, kijken we naar de overkant en zien een verbijsterde Britse kerel onze richting uitstaren. 'What the hell are you doing?' Schreeuwt hij over het lawaai van watergedaver uit het riviertje heen. Met enige hulp van hem kunnen we op een redelijk smal stuk naar de overkant springen. Johan is op de steile rots, van waaruit hij een klein stuk teru trouwens een brug heeft gezien, helaas de kap van zijn cameralens verloren.

De wandeling zet zich in een lichte stijging voort over keien en bruggen, langs droge struikgewassen. Naast een aantal vogels zien we ook een kleine groep Blue sheep. Dit zijn grote, ree-achtige schapen, waarvan het mannetje een horenpaar draagt. Blue sheep is ook een van de prooien van het sneeuwluipaard, die wij, al is de kans nihil, natuurlijk hopen te zien. We blijven een tijdje naar de kudde turen, maar van de hellingen erachter sprinten helaas geen sneeuwluipaarden naar beneden. Dan lopen we weer verder door de practige en onverstoorde natuur. Het is een pittige tocht, maar goed vol te houden.

We bereiken het punt waar de route zich in tweeen takt; links een pad naar Rumbak, rechts een pad naar Urutse. Hier staat een tent waar we water kopen. Het prettig gestoorde vrouwtje, van wie de tent is, grijpt onze zonnebrillen en dwingt ons foto's van haar te maken. Ook wil ze onze namen weten en kan ik er niet onderuit mijn gitaar uit de tas te halen. We lachen een hoop met dit energieke mens en als blijkt dat ze in Rumbak (onze eindbestemming voor vandaag) een Homestay heeft, willen wij natuurlijk graag bij haar de nacht doorbrengen.

Zo gezegd, zo gedaan. Uit blijdschap geeft ze ons twee Ladakhi namen: Johannes heet Anchuk en ik heet nu Sangpo. In het Homestay klinkt haar vrolijke gillen van kamer tot kamer: 'Anchuk, Sangpo?' ... Of we thee willen. 'Anchuk, Sangpo?' ... Of we mee gaan groenten plukken. Natuurlijk gaan we mee groenten plukken!

Als we op een zeer onschuldig tijdstip in bed liggen en nog wat theorien uitwisselen met betrekking tot de beste mogelijkheden om een sneeuwluipaard te zien, doet zich nog een raadsel voor. Rond het huis klinkt hoevengedaver en een hond begint boos te blaffen. Na een korte, gespannen stilte horen we weer vee hollen, gevolgd door een gemiauw, net iets te krachtig voor een huiskat...

'Zou het een sneeuwluipaard zijn geweest?' Piekeren wij en vallen uiteindelijk, verward door het mysterie in slaap.

Dag 20 (1 Augustus), Rumbak, Chingo

Met het leuke vrouwtje lopen we terug naar de splitsing. Hier nemen Anchuk en Sangpo hartelijk afscheid van haar en begint een zware dag.Rumbak ligt op 4200 meter en nadat we 200 meter zijn afgedaald begint een klim van 900 meter. Dit is dus boven 4000 meter en ik kan u vertelen dat de lucht daar ijl is.

Op onze schoenen lopen we over de stille paden door fantasie overstijgende panorama's. Af en toe komen we andere touristen tegen of een Ladakhi met volgepakte pony's en ezels. De ontmoetingsloze uren hiertussen roepen echter sterk de suggestie op dat wij alleen zijn in dit gebied. Al na ongeveer twee uur lopen komen we in het dorpje; Urutse. Nu begint het echt zwaar te worden. Langzaam komen we hoger en hoger. Terwijl het pad steiler wordt en om ons heen nieuwsgierige maar voorzichtige marmotten uit hun holen komen en er in terug kruipen, raken we tamelijk uitgeput. Maar we gaan door.Wat we gister liepen was een lachtertje, zo beseffen we nu. Als de top in zicht is, is de lucht inmiddels zo ijl geworden dat we om de twintig stappen buiten adem zijn en moeten uitrusten. We ontdekken dat we het uitrusten beter niet zittend kunnen doen want dan moet je als je denkt weer verder te kunnen opstaan en ben je weer buiten adem. Zo komen we steeds langzamer dichterbij de top.

Als we er dan uiteindelijk zijn zakken we onderuit tegen een steen en zijn een tijdje stil. Na de stilte van vermoeidheid lachen we om ons gestuntel en kijken uit over de met ijs bedekte bergen, naar de bergen er achter en de bergen daarachter.Met lood in onze benen lopen we gedurende twee uren aan de andere kant omlaag. Echter lekker loopt dit niet maar het is gelukkig niet zo dodelijk vermoeiend.

Na tien uurlopen komen we aan in Chingo waar we een uitstekend Homestay vinden en vrijwel meteen kunnen aanschuiven om weer momo's te eten. Dit krijg je echt in elke Homestay. Ze smaken dan ook precies hetzelfde als de twaalf keer tevoren. Ookontdekken we dat we eigenlijk twee dagen van de track in een hebben gedaan.

Tot slot leren we een Amerikaan en vier Israeliers 'topen' (een kaartspel).

Dag 21 (2 augustus), Chingo, Chilling

Als ik na het wakker worden langzaam mijn oogleden open trek, bekruipt mij een angstig gevoel en voorzichtig beweeg ik mijn beide benen. Met een fluitende zucht van opluchting constateer ik dat mijn gewrichten welleenswaar stroef en mijn spieren stug aanvoelen, van spierpijn is nauwelijks sprake.

Vandaag hoeft er niet meer omhoog gelopen te worden, zoals gister in de vorm van 900 meter. Na een blik op de kaart te hebben geworpen besluiten we dat we ook vandaag wel twee dagen in een kunnen afleggen omdat de beide track's, niet alleen afdalend zijn maar ook, zelfs samen, niet de horizontale afstand van gisteren hebben.

Via een bloemrijke rivierbedding door een, in de vroege morgen nog beschaduwde kloof paraderen we flot om laag, richting het kleine dorpje Kaya. Hier aangekomen eten we een kom noodles bij een kopersmid die terblekke een bel in elkaar zet boven een kolenvuurtje. Alle pakezels en -pony'sdie we tegen komen hebben zo'n bel. Die worden dus met de hand gemaakt.

Niet ver na Kaya veranderd het riviertje in een woeste , naar waterval neigende, rivier en loopt een brede weg hoog boven de buirn-grijze spetters en golven. Hoewel ik zulk geweldadig water, en zeker zo dichtbij, best indrukwekkend vind, wordt de brede weg steeds saaier. We hoeven ons echter niet lang te vervelen want al voor Chilling moeten we de rivier in een karretje aan een kabel oversteken. Dit is spannend. Johannes houd zijn vingers dit keer uit de buurt van de katrollen. Na de oversteek is ook de rest van de weg enkel 'weg' en erg spannend zal het dus niet meer worden. Maar het geluk wil dat er net als wij oversteken een groep Belgen wordt afgezet en de door hun stevig betaalde taxichauffeur, die toch terug moet naar Leh, ons wel voor een prikkie mee wil nemen. Zo hoeven we niet in Chilling te overnachten om de volgende ochtend de bus te kunnen pakken maar kunnen we direct naar Leh.

Terug in Leh vinden we een nieuw Guesthouse en besluiten dat het tijd is om weer een een borrel te gaan drinken. Vrolijk, en met een gezond gevoel van de track, stappen we de enige bar van Leh binnen en ontmoeten toevallig de Brit die we de eerste dag van onze track ook al tegen kwamen. Samen met hem en drie buitengewoon aardige Denen drinken we twee biertjes en lopen tamelijk aangeschoten naar het nieuwe guesthouse.

Het was een prachtige track en ergens betreuren we het wel dat we het inplaats van in vijf, in drie dagen hebben gedaan.

G.B.

Dag 16 -18

Dag 16 (28 juli), Keylong- Leh

Een gretig gekwetter van vogels weerklinkt in onze oren als we om 4:00 door de donkere straten van Keylong lopen. De zware tas drukt op mijn schouders en in mijn hoofd heerst een lichte, maar wel venijnige pijn met de herinnering aan de twee biertjes van de avond ervoor. Ook Johannes beweert zich wel eens beter te hebben gevoeld. Na even wachten arriveert het taxibusje en kan de reis beginnen. Vandaag zullen er serieuze hoogten worden bereikt. Met voor ons de Kiwi’s, daarnaast de permanent slapende Tommeu, achter ons vier luidruchtige Israeliers en naast ons Hielee, het aardige meisje dat we al uit Rekong Peo kennen, jakkert het busje over de bekende hindernisrijke bergwegen. Er hangt een gezellig sfeert dat, door toedoen door de vier achter ons af en toe naar het irritante neigt. De voorruit heeft een ster ter grootte van een toiletbril. Gelukkig aan de linker zijde want zo heeft de chauffeur er geen last van. (In India wordt links gereden.) De stoel aan de linker kant wordt samen met een jerrycan door drie Indische jongens gedeeld. Johannes valt af en toe in slaapt maar ontwaakt dan weer snel als een hobbel of gat in de weg zijn hoofd tegen het raam of de ijzeren plinten eromheen doet klappen.

De eerste hoge pas die we over gaan is op 5040 meter en hier stappen we natuurlijk even uit om foto’s te maken. Ook stralen en Tommeu, Johan en ik wat urine richting het uitzicht. In een woestijnachtig stuk, we hebben al acht uur gereden, raakt de rechter voorband lek. Samen met de Indische jongens krikt de chauffeur de auto op en verwisseld het wiel. Als we vrij snel daarna weer verder rijden zegt de chauffeur dat we er in negen uren zullen zijn.

Van het ene op het andere moment rijden we uit het woestijnachtige gebied een lichtgroene hoogvlakte op. Waar we in de verte Tibetaanse wilde ezels zien. In tegenstelling tot de zwerfezels hebben zij een gezonde bruine kleur en lange atlethische benen. Spontaan veranderd de zacht, fijn zand dat we, na te zijn uitgestapt, omdat de bus vast is komen te zitten, speels door onze vingers laten glijden. Na hevige inspanning, duwen we de bus weer terug en kunnen we verder. De Israeliers achter ons brullen Hebreeuwse liederen en Hielee bekijkt lachend onze zwemfoto’s. Nu volgt er via stijle haarspeldbochten naar de op een na hoogste bergpas ter wereld: Tanglang La, 5400 meter hoog. Uitgestapt om foto’s te maken voelt Jackie, een van de Kiwi’s, wat hoogteziekte en viert Tommeu deze bijzondere gebeurtenis met een jointje. Dan dalen we af naar Leh en begint het donker te worden. Na een rit van 17 uur zijn we in Leh en vinden we met behulp van een taxichauffeur een niet onaardig guesthouse in upper Changspa, een rustige wijk in Leh. Er worden niet veel woorden meer gesproken en stromatrassen vallen in onverstoorbare slaap.

G.B.

Dag 17 (29 juli), Leh

Via een smal pad weten we een weg te vinden van ons guesthouse naar het centrum van Leh. In het dorstwekkende water langs het sprookjesachtige pad spelen kinderen en wassen ouderen hun potten en pannen. Op de zogeheten Changspa Road uitgekomen lopen we verder riching het centrum ontdekken dat deze stad zwermt van de touristen. Geen wonder, kijk om je heen. Na een yakcheese sandwich te hebben gegeten, vinden we blijkbaar beiden dat het tijd is om wat van de grotere Indische bankbiljetten stuk te gaan slaan. Nog voor we het centrum bereikt hebben heb ik een gitaar uit Kalkutta gekocht en Johannes een schitterende Boeddhistische Mantra. De man heeft anderhalve maand lang tien uur per dag aan deze schildering gewerkt. Het is zo gedetailleerd dat elke keer als Johan het te voorschijn haalt we nieuwe inscripties, sierlijke tekens en minuscule Buddha’s ontdekken. Absoluut geen geldverspilling! In het centrum aangekomen verdwijnen in chaos van koeien, ezels, pony’s, honden, auto’s, motoren, moslims, Lama’s, mountainbike’s, monniken, straatvuil, zwervers, mannen die “repairs in anything” aanbieden, hennameisjes, Koreanen en Taiwanezen, natuurlijk ook weer massa’s Isrealiers en andere touristen en een gezellige kakofonie van alle soorten lawaai.

Op een lange zoektocht naar het ons in Kaza aanbevolen Snow Leopard Conservancy, een niet commercieel, ecologisch informatiebureau, komen we langs een prachtige witte moskee met mintgroene lijnen, horizontaal over koepel en minaret. In de Boeddhistische tempel verderop is vandaag toevallig de Hoofd-Lama van Ladakh op bezoek. Is dit een hele belangrijke Lama en de tempel en het plein eromheen zijn dan ook afgeladen vol met beleidende Boeddhisten. Na de gezongen gebeden, weerklinkend door krakende luidsprekers, begint de Lama aan zijn toespraak. Gezien ons Ladakhi nog maar twee woorden kent, begrijpen wij hier niet alles van. Deze twee woorden zijn overigens: Julley; Hallo en Thuktjacha; Dankuwel. In het Snow Leopard Conservancy worden we vriendelijk ontvangen door een jonge vrouw die dezelfde hobby als Johannes heeft. Na een hele hoop nuttige informatie besluiten we overmorgen een aan een vijfdaagse trek te beginnen. Die avond eten we gezellig met de Kiwi’s op een dakterras. De bediening is traag, maar Johans chicken Tikka Masala en mijn Tibetaanse Thali smaken uitstekend.

G.B.

Dag 18 (30 juli), Leh

Nu volledig uitgerust van de lange busreis en de korte nachten begeven we ons voor de tweede keer naar het centrum van Leh. Door steegjes lopen we vervolgens weer naar boven waar het oude paleis, van dezelfde kleur als zanderige rots erachter, al meer dan 1000 jaar over Leh uit kijkt. Daar op het dak van het paleis de hete zon ons naar de fles water doet grijpen en we over het hele dal uit kijken, is het doolhof van kamers en gangen binnen koel en donker. Niet lang geleden is men begonnen met de restauratie en hoewel al een hoop werk is gedaan zijn er nog steeds veel mannelijke en vrouwelijke bouwvakkers (aan het slapen). Als we denken alle gangen te hebben gehad en weer door de poort weer naar buiten zijn gelopen wordt er een vermoeide maar gewillige blik verder de helling op geworpen. Boven op de rots staat een Gompa, genaamd Chamba Lhakhang. We klimmen naar boven. Uitkijkend over Leh besluiten wij dat de Lama’s geen aanleg voor hoogtevrees hebben. We kijken rond in de Gompa en zien onder andere een Boeddha van 8 meter hoog. “Die kan niet door de opening van deze deur gekomen zijn.” Denk ik.

Op de terugweg ontmoeten we Tommeu en Hielee op de Changspa Road. Zij lopen met ons mee om in onze kamer een gezellige kop mintthee te drinken. Ook zij zijn onder de indruk van de mantra die Johan gekocht heeft. Tommeu en ik spelen nog wat gitaar, maar dan is het tijd voor een koud bad. In een breed, diep, rustig stuk van rivier nemen Johan en ik een steenkoude duik. Tommeu en Hielee blijven op de kant zitten en dat moeten ze natuurlijk lekker zelf weten. Op de terugweg, na een hartelijk afscheid van vrinden komen we de Kiwi’s weer tegen en kunnen we meteen bij hun aanschuiven op een door bomen overschaduwd terras. Er is geen menukaart en dus eten we wat de pot schaft: momo’s, alweer. Natuurlijk is het weer gezellig. Dan eindigd de dag en liggen we popelend naar de trek, die morgen begint, onder de dekens. (Natuurlijk nog steeds met de handjes erboven.)

G.B.

Dag 14 en 15

Dag 14 (26 juli), Kaza – Keylong

Kaza, zeven uur in de morgen. Johan en ik staan bij de bushalte. Een busreceptionist, kwaaiig van aard, met een kinnaurpetje, verkoopt ons twee zitplaatsen naar Gramphu van waaruit we op een andere bus zullen overstappen die naar Keylong gaat.

De reis verschilt eigenlijk niet veel van de andere busreizen. Dit in het opzicht dat we over smalle wegen rijden met aan de ene kant de helling, aan de andere kant een rivier in een ravijn en reuzen van steen erachter. Wel worden deze reuzen van steen hoger. Van de toppen die we nu zien overschrijden enkelen de 7000 meter. Ook zien we veel gletsjers en rijden we door stroompjes die zich een tunnel hebben weten te banen door het ijs dat onder steen en zand begraven ligt. Af en toe zijn deze stroompjes zo breed en krachtig dat wij zeker weten dat de bus hier moet omkeren. De meer dan normale hoeveelheid water uit bergen komt door de regen van de laatste twee dagen. De wegen zijn zichtbaar beschadigd door het voor de plaatselijke bewoners zo ongewenste water. Desalniettemin rijdt de draak van een bus overal doorheen. Een keer moeten we een half uur wachten, omdat er met een bulldozer en graafmachine een stuk weg gerepareerd wordt. Waarschijnlijk is hier een hele partij stenen van de berg afgerold en op de weg terecht gekomen. Tot nu toe is dit wel de wildste busreis en ons respect voor de buschauffeur neemt dan ook een onmetelijke proportie aan.

In de korte pauzes spreken we met een Nederlander en het Poolse meisje waarmee hij reist. Deze jonge vrouw kan leuk lachen. Ook ontmoetten we een Nieuw-Zeelands stel waarmee we goed klikken. Zij volgen precies dezelfde route. Bij het uitstappen in Gramphu ontmoetten we ook een Israelische jongen. Samen met hem en de Nieuw-Zeelanders wachten we twee uur op de overstap, een overvolle bus met uit enkele ramen kotsende mensen.

In de bus biedt een Indier aan zijn plek te delen. Dit beleefde verzoek sla ik natuurlijk niet af en zo zit ik twee uur lang in een pijnigende, oncomfortabele houding. “Het leven is lijden.” Denk ik, met de herinnering aan het kleine beetje dat ik over de Boeddhistische leer heb gelezen, en voer een leuk gesprek met de man. Johan en Tommeu, de Israelier, staan op dit moment lepeltje-lepeltje en maken met ironische blikken seksueel getinte grapjes over de onveranderende situatie. Met de Israelier en de twee Nieuw-Zeelanders, oftewel Kiwi’s, zijn we een divers maar gezellig vijftal geworden en aangekomen in Keylong dineren we gezamelijk in een restaurantje. De zware reis heeft kennelijk een bindende werking gehad. We besluiten morgen met zijn vijven een gedeelde taxi naar Leh te regelen. De busreis duurt namelijk 17 uur en de voorspellingen luiden een nog vollere bus omdat deze al enkele dagen niet gereden heeft.

Dan is het weer droompjestijd. owja, morgen eindelijk weer eens uitslapen!

G. B.

Dag 15 (27 juli), Keylong

Eindelijk is het afgelopen met het vroege opstaan. Het is dan ook al tegen tienen als er op onze deur geklopt wordt en wij nog steeds in bed liggen. De Kiwi’s staan aan de andere kant van de drempel tegenover Johannes, die enkel gekleed in een onderbroek de deur open doet. Ze hebben een paar mensen gevonden die misschien een taxi naar Leh met ons en Tommeu willen delen. Geschrokken kom ik overeind uit bed en maakt Johan, nog steeds gekleed in onderbroek, een sprongetje wanneer ze ons vertellen dat er een explosie in hun hotel is geweest.

We lopen met hun mee naar de bushalte, waar de taxi vertrekt en komen langs hun hotel. Wederom schrikken we, alle ramen zijn gebroken en de rechterhelft van het gebouw moet een tijdje in brand hebben gestaan, zo wijst de zwartgekleurde muur uit. Vermoedelijk was een gaslek de oorzaak. De taxi blijkt helaas al vertrokken te zijn. Gelukkig ontmoeten we meteen vijf Israeliers die ook wel oren hebben naar het delen van een taxi. Een van hen is een meisje dat we al in Rekong Peo hebben ontmoet. Met z’n tienen begeven we ons naar het touristenbureau, dat taxi’s verzorgd.

Hier leren wij dat de grappen in South Park en Family Guy over joden de niet overdreven werkelijkheid zijn. We hebben een chauffeur gevonden die bereid is ons te brengen. Sommige van de Isrealiers blijven echter zo lang aandringen op een korting van 50 rupees per persoon (ongeveer 80 eurocent) dat de man op een gegeven moment in zijn jeep stapt en flink geirriteerd wegrijdt. Na enkele uren wachten en diplomatieker overleg met het kantoor boeken we een taxi die de volgende morgen om 5:00 vertrekt en ons alle tien meeneemt.

De rest van de dag spenderen we op rustige wijze in Keylong. Het is een leuk stadje waar we helaas niet veel van kunnen zien. Maar gelukkig kunnen we morgen naar Leh, waar we voor een langere tijd zullen zijn. Voor het slapen drinken we ons, om met de woorden van Jan Cremer te spreken, nog een klein stuk in de kraag. Twee grote flessen pils, waarop men aangeeft dat het alcoholpercentage zich ergens tussen de vijf en acht procent bevindt, kunnen we nauwelijks wegkrijgen. Behoorlijk slingerend lopen we naar het hotel, om nog drie uur te kunnen slapen.

G.B.

Dag 10 - 13

Dag 10 (22 juli), Kaza & Ki

In een stralend zonnetje lopen we door Kaza naar de groene akkers. Uit de bergen komt een stroompje water dat de bewoners van Kaza tot een prachtig netwerken van vertakkingen hebben gevormd, waardoor elk akkertje van water wordt voorzien. Vogels vliegen op uit de gewassen waarnaast wij over de paden stappen en Johannes laat er geen enkele ongefotografeerd.
We dalen af naar de rivier, hierbij weer over een grinderig stuk lopend en kleine lawines veroorzakend. De vorige dag schreef ik dat de rivier bij Kaza breed en rustig was geworden. De rivier, die inmiddels over is gegaan in de Spiti rivier, blijkt van dichtbij echter nog steeds behoorlijk krachtig. Onze slippers bijna verliezende, proberen we wat vertakte stroompjes over te steken. Dit gaat moeizaam maar levert ons een paar gierende lachbuien op. Het is ongelooflijk koud.
De uitdagende stromingen in de rivierarmen roepen bij ons jongensgevoelens op en we beginnen driftig stenen te verplaatsen om een dam te bouwen. “het staat me maar niets aan dat het water hier langs stroomt.” Wijst Johannes afkeurend naar een kleiner stroompje, en zo beginnen we aan een bouwwerk dat voor korte tijd een Hollandse handtekening in het Himalaya landschap zal achterlaten. Omdat we ons vergeten zijn in te smeren is het onvermijdelijk dat we verbranden.
Weer boven in het hotel kan Johannes een hele boel vogels afvinken in zijn boekje en probeer ik wat te schrijven. Onze kamer heeft een aangenaam balkon. Vanaf hier kijken we uit over de Tibetaanse huisjes, hun blauwe ramen met zwarte kozijnen en de daken die, bedekt met hout en dikke lagen plantenmaterie, geisoleerd zijn tegen de warme zomers en de steenkoude winters. De Tibetaanse gebedsvlaggetjes, die overal boven het dorp uit steken wapperen in een zachte wind, die tevens het branderige gevoel in onze halzen tot ontkoeling brengt. “We hadden ons echt in moeten smeren.” Zeggen we enkele malen.
Rond 16:00 lopen we het dorp door naar het taxi bedrijf waar we een rit kunnen regelen naar het bekende Ki gompa, een indrukwekkend boeddhistisch klooster niet ver van Kaza. Als een puist, maar dan wel een hele mooie puist, zijn de witte gebouwtjes met bruinen daken en kozijnen dicht op elkander een puntige heuvel op gebouwd. In dit indrukwekkende klooster leven op dit moment tweehonderd monniken, die in hun rode rokken overal rondlopen. Van een van de monniken krijgen we een rondleiding en zien we onder andere de kamer waar de Dalai Lama twee maal overnachtte en de grote tempel waar alle monniken in passen. Veel van de monniken zijn studenten en komen hier op negenjarige leeftijd al in de leer.
Helaas is is er geen plek meer voor ons om in het klooster te overnachten en lopen we na de rondleiding terug naar beneden waar een guesthouse is. We komen langs een kring van dansende monniken die aan het oefenen zijn voor hun Ki Chaam festival dat spoedig plaats zal vinden.
We plannen alweer om vroeg op te staan omdat we uitgenodigd zijn de volgende dag om zeven uur bij het ochtendgebed te zijn. Maar om dan ook vroeg naar bed te gaan vinden we wat veel van het goede en zo lopen we rond 22:00 weer lekker naar buiten waar het hete, felle zonlicht vervangen is door stilte en duisternis. Languit liggen we met onze verbrande lijven op het scherpe grind en kijken naar de sterren hemel die hier ongelofelijk helder is. Er is geen wolkje aan de lucht. Naast een heleboel vallende sterren zien we ook onverklaarbare lichtflitsen. Is dit bliksem in de verte?

G.B.
Dag 11 (23 juli), Ki, Kibber & Kaza
Keurig om 6:55 staan Johan en ik op blote voetjes voor de tempel. Een van monniken gebaart ons naar binnen te gaan en wijst waar we mogen zitten. Een paar monniken zijn al binnen, waaronder de grote baas van allen. Dit is niet de hoofd Lama van Ki gompa, die is op dit moment in Delhi. Maar deze Lama maakt op ons veel indruk. In de bekende roodkleurige Tibetaanse gewaden, met een klein zonnebrilletje en een gigantische wijnvlek op de rechterzijde van zijn gezicht, werpt hij een frivole blik op ons. Johan fluisterd dat deze man eruit ziet alsof hij zo een vlam uit zijn handpalm kan toveren. Ineens begrijpen we de onverklaarbare lichtflitsen die we de avond tevoren aan de hemel zagen: Het moet deze Lama zijn geweest, op een berg een of ander kwaad bedwingend met zijn bovennatuurlijke krachten.
Dan begint de tempel vol te stromen met monniken. De ouderen gaan op de voorste rij zitten en de jongeren op die daarachter. Hele jonge monniken komen met grote, zware potten chai scheef naar binnen gelopen. Ook worden er net als in Kalpa ronde broden uitgedeeld. Onder ons gezegd zijn deze plakken net zo droog als de gespleten stukken aarde die we boven de rivier zagen, maar beleefd en dankbaar voor de gastvrijheid eten we ze helemaal op en spoelen we de laatste happen weg met de tweede ronde chai, die door de kindermonniken wordt verzorgd. Of nee, ik spoel de laatste ronde weg met, de overigens heelrijke chai, Johannes krijgt uit een andere pot een kopje geitenmelk waarna hij gedurende een half uur een beetje stil is en bij elke slok een pipse kleur over zijn gezicht trekt. Later hoor ik van hem dat hij vocht tegen het braken. Toch weet hij gedurende dit halve uur het hele kopje weg te werken.
We blijven twee uren zitten en luisteren naar de zangerige gebeden die met trommels, bellen en hoorns ondersteund worden. Het is erg bijzonder om hier bij te mogen zijn en ik proef de Tibetaanse sfeer, die ik tot voor deze reis enkel van televies kende, heel sterk. Waarschijnlijk sterker dan ooit want dit zijn wel vijftig biddende monniken, oftewel Lama’s en dan ook nog in zo’n bijzonder klooster als Ki Gompa.
Met toevallig de dezelfde taxi als dat we naar Ki gingen rijden we naar Kibber: een klein typisch Spiti dorpje, niet ver van Ki. Een heerlijke geitenlucht dringt zich in onze neusholten terwijl wij tussen de al eerder beschreven witte gebouwen met zwarte kozijnen en dik gelaagde organische daken lopen.
Had ik al eerder geschreven dat er om een of andere reden enorm veel Israeliers zijn in India en met name in het noorden? In ieder geval zijn het er vandaag zoveel dat ze niet alleen in Ki, Kibber en Kaza (waar we na Kibber weer heen gaan) treffen, maar zelfs op de weg tussen Ki en Kibber. Een van de wandelaars is een hele mooie, jonge vrouw en voor de grap hangt Johannes met zijn camera en lens van bijna een meter ver uit het raam om wat “proffesionele” foto’s te maken.
Weer in Kaza aangekomen worden er weer even wat vogels afgekruisd en wordt er wat geschreven. Johannes gaat nog even op pad om wat informatie bij een ecologisch touristenbureau te winnen. Dit is een heel sympathiek bureautje: Ze vestrekken onder andere gratis water om vervuiling door alle plastic flessen tegen te gaan.
Daarna trekken we onze zwembroekjes aan en lopen naar de rivier beneden het dorp. Het water is ondraaglijk koud, maar door de dolle pret die we hebben, went het uiteindelijk en gaan we kopje onder.
Fris als een natte borstel lopen we naar boven om samen met onze Deense vriend, die we in Ki gemaakt hebben en toevallig ook Johannes heet te gaan eten. Hij neemt ons mee naar een afgelegen restaurant waar we samen met een lokale Indier, die overings overal in India geweest schijnt te zijn, een Jamaikaan, twee Fransen en een andere Deen gezellig te eten en wiskey te drinken. Er wordt hard gepraat en veel gelachen. We bedanken Johannes dat hij ons mee heeft genomen naar dit min of meer gesloten gezelschap. Onderweg naar het hotel genieten we nog even na van de mooie dag, maar dan is het weer tijd voor zoete droompjes.

G.B.
Dag 12 (24 juli), Kaza & Dhankar
In tegenstelling tot de andere dagen in de Spitivalei is het vandaag grijzig bewolkt en kunnen we aan de lucht haast ruiken dat er regen op komst is. Samen met de Deen, Johannes, ontbijten we stevig. Daarna drinken we een lekkere slappe bak koffie en voegt een aardige Duitser zich bij ons gezelschap. Zo hebben we een rustige morgen, waarin we wat kwieke verhalen uitwisselen, die zich rekt tot in de middag.
Om 15:00, het is al begonnen met regenen, nemen we de bus die ons ter hoogte van Dhankar op de weg tussen Kaza en Rekong Peo zal afzetten. De regen komt met emmers uit de hemel en striemt de ramen aan beide zijden van de bus, terwijl vanaf de bergen ineens overal stroompjes verschijnen. We moeten, na te zijn uitgestapt, te voet nog een behoorlijk stuk klimmen om in Dhankar te komen. Hoewel dit twee uur durende geklauter behoorlijk vermoeiend is, genieten we alweer prachtige uitzichten en lopen door een indrukwekkende kloof. Het oude klooster kijkt gedurende de tocht vanaf een rotspunt op ons neder.
Uitgeput vinden we een homestay, die redelijk hoog ligt in Dhankar, dat volledig tegen een helling is gebouwd. Hier krijgen we een leuke kamer, zonder badkamer en zullen we gezamelijk met de andere gasten en de familie dineren. In een vierkanten gebouwtje buiten bevindt zich de latrine, waarvan het gat rechthoekig is.
In de woonkamer van de familie van de eigenaar krijgen we een heerlijke maaltijd met lekker veel rijst, en converseren we vrolijk met de andere gasten, die toevallig uit Israel blijken te komen.
Dan leggen we onze vermoeide lijven ten ruste in de bedden die de grootte van een kribbe hebben. Morgen gaan we het oude en nieuwe klooster van Dhankar bekijken. Ook zullen we nog een stuk omhoog lopen om bij het bergmeer een uitgebreid kijkje te gaan nemen.
G.B.
Dag 13 (25 juli), Dhankar & Kaza
In de vroege morgen ontbijten we met de Israeliers en de familie daarna verlaten de gezellige homestay en lopen naar de oude Gompa. Dit klooster is naar men vermoedt ongeveer twaalfhonderd jaar oud en eenmaal op blote voeten binnen in het indrukwekkende stuk historie is dit aan alles te zien. Vervaagde maar prachtige tekeningen sieren de scheve muren. We beseffen ons dat de Boeddhistische cultuur ontzettend oud is en weinig veranderd is. Daar we van het Christendom weten dat het door de geschiedenis heen een zoektocht naar het goede is geweest, via veel kwade wegen, lijkt voor ons het Boeddhisme nooit een kwade weg te hebben bewandeld. Ik kan me goed voorstellen dat ze hun kloosters zo hoog mogelijk willen bouwen. Al is de werkelijke reden dat ze zo dicht mogelijk “hogere” willen zijn, afgesloten van alle oorlogen beneden is ook niet ongunstig. Natuurlijk weten we dat ook de Boeddhisten ook wel eens slechte dingen hebben gedaan.
Na het bezoek aan het oude klooster beginnen we weer aan een stevige klim om bij het heilige meer van Dhankar te komen. Door de stekelige Cousinia thomsonii, we hebben eindelijk de naam ontdekt van de plant waar Johannes maar in blijft trappen, sjouwen we omhoog. Af en toe hoor ik Johannes een kreet uitslaken, als hij weer met een been in de martelende stekels van de plant terecht komt. Goed, dat krijg je als je alleen maar naar de vogels in de lucht blijft kijken. Het witschuimende wolkenplafond komt langzaam dichterbij en een frisse bries in onze rug daagd ons uit om verder naar boven te klimmen.
Het meer is spiegelhelder, vlak voor me zie ik de vissen zwemmen en verderop weerkaatst het water de berg en het stipje dat Johannes moet voorstellen, die meteen achter de vogels is aangegaan. Terwijl Johan de een na de andere vedersoort op het lichtgevoelige.., nee sorry op de digitale schijf weet te zetten loop ik langzaam rond het meer. In een ondiepe hoek zijn karpers lawaaiig in de aarde aan het vroeten, hun staarten en achterlijven boven het water uitzwiepend. Af en toe zijn de plonzen zo luid dat ik er van schrik. “Hoe zijn die vissen hier in godsnaam gekomen?” Vraag ik mij af. Nu weet ik dat vissen als kuit via de poten van vogels in afgesloten meren terecht komen en na even rondkijken besluit ik te hebben ontdekt welke vogel al deze vis hier moet hebben gebracht. Ik maak een paar foto’s waarvan Johannes later zonder enige twijfel zegt: “Dat is een Steltkluut.” Op de terug weet Johan nog een aantal prachtige foto’s van de Himalaya- en Lammergier te schieten. In het dorp lopen we nog even langs de nieuwe gompa en werpen we nog even een blik op een reusachtige houten Boeddha.
Daarna volgt de lange afdaling naar de weg naar Kaza. Al liederen zingend, hobbelen wij de berg af. Om half drie zijn we beneden. De bus zou tussen drie en vijf komen, wat ons ertoe beweegd om alvast te gaan lopen in de hoop een lift te krijgen. Uiterst dorstig kijken we uit over een lange weg en de wilde rivier, die overigens precies op dit punt van Spiti- in Sutlej rivier over gaat. Ook hangt hier een kabel over de kwade, kolkende golven. Aan de kabel hangt een karretje waarmee de mensen de rivier kunnen oversteken. Johan wil ook even in het karretje over die rivier, maar krijgt bij het instappen zijn wijsvinger lelijk tussen de katrollen. Nu niet alleen dorstig maar ook met hevige pijn in Johannes’ zijn vinger lopen wij verder. Gelukkig komen we snel in een dorp waar we water kopen en volgt niet veel later de lift waar we op hoopten.
Onze lift is een superaardige leraar uit Kibber die ons verteld dat het klimaat de laatste tijd snel aan het veranderen is in Spiti. Na deze gezellige rit eten we wat in een Indisch restaurant en ploffen vroeg in onze bedden. We zijn gesloopt maar gaan morgen, jawel, weer vroeg op om de bus naar Gramphoo en Keylong te kunnen pakken. Zo komt onze tijd in de Spitivallei tot een eind. Een geniale tijd, die we met plezier beleefden, fotografeerden en opschreven.

G.B.

Dag 7 - 9

19 juli, Rekong Peo

Het is een uur of acht, de wekker gaat. Hoewel de gedachte aan het blijven liggen me kwelt terwijl ik het tegen over gestelde doe, weet ik zeker dat ik niet meer ziek ben. ‘Dat is voorbij.’ Zeg ik bij mijzelf als Johannes en ik onze laatste spullen inpakken. Na vier overnachtingen in het aangename Shimla wordt het tijd weer verder te gaan. Vandaag zullen we naar het Kinnaur-gebied afreizen.

Met onze backpacks sjouwen we helemaal naar boven tot we in het centrum van het dorp zijn. Boven in het dorp werpen we een laatste blik over de stalen daken in het gigantische dal en op de roerloze bergen erachter die in een groene tint boven het wolkendek uisteken. Even later zitten we geduldig met een kopje tsja op de bus naar Rekong Peo te wachten. We kunnen nog even hartelijk lachen om een aandoenlijk jongetje dat ons verbaasd en met enorme ogen bestudeert. Zijn vader verteld vol trots dat ze het bengeltje ‘Eddie’ hebben genoemd, een Engelse naam. Hoewel Rekong Peo niet veel hoger ligt begint de bus vrijwel meteen aan een flinke klim en genieten wij al snel van weelderige en groene uitzichten. Ook zien we voor het eerst veel runderen over de weg lopen. Naarmate we hoger komen begint het droger te worden en veranderd de vegetatie. Na het hoogste punt te hebben berijkt rijden we in haarspeldbochten naar beneden tot we in een volgend dal komen waar een rivier stroomt en de weg zich verder in haar kronkels mee omhoog beweegt. De Sutlej River, die zo goed als de rest van de tien uur durende rit onder ons blijft liggen is een wild kolkende rivier met een zilverkleurige gloed door het sediment dat zij meevoert uit de Kinnaur vallei en de valleien erboven. Zoals, hoe verder we komen de rivier steeds ontstuimiger wordt, begint de weg langzaam smaller, bochtiger en hobbeliger te worden. Op sommige stukken lijkt de weg volledig uit de rotswand te zijn uitgehouwd want boven ons bevind zich terwijl we hier rijden net zo goed rots als onder ons. Een behoorlijke stuwdam ontrekt onze aandacht nog even van de onvoorstelbare uitzichten, waar we na al die uren in de bus nog steeds geen genoeg hebben kunnen krijgen. Na een reis van negen uur en drie kwartier rijden we Rekong Peo binnen. Het busstation ligt een stuk boven het dorp. We boeken hierboven ook een kamer in een klein hotel en kunnen omdat het nog niet laat is nog wat gaan eten in het dorp. Na een lange trap te zijn afgedaald vullen we onze magen met een buitengewoon lekker tomatensoepje en sluiten deze mooie dag af met een koud biertje.

G.B.

20 juli, Rekong Peo

Goed en wel uitgeslapen dalen we voor de tweede maal de trap naar de main bazhaar af. Aan beide zijden van ons groeit cannabis en vrolijke kinderen in schooluniformpjes huppelen ons tegemoet, onze slippers knisperen op het beton. Na een tijdje zoeken vinden we het toeristen kantoor waar we onze ‘innerline permits’ kunnen regelen. Deze extra ‘bevoegdheden’ hebben we nodig om door de achtertuin van de Kinnaur vallei, vlak langs de grens met China, naar onze volgende bestemming te mogen: Kaza, de hoofdstad van de Spiti vallei. Na niet al te lang is dit geregeld en hebben we bovendien leuk kunnen praten met een Australisch stel dat per motor door India reist, en twee Israelische meisjes. Een groot deel van de hete dag ligt nog voor ons open. Het is hier, in tegen stelling tot in Shimla, bijna net zo heet als in Delhi.

Het is onze bedoeling naar Kalpa te gaan, een klein dorpje boven Rekong Peo. Eigenlijk leek het ons wel aardig om een motorfiets voor dit korte stuk te huren maar bij het regelen bvan de innerline permits hoorden we al dat die niet verhuurt worden in dit dorp. Toch proberen we wat locale mensen met een motor te vragen of ze deze aan ons willen verhuren. Na een paar van deze pogingen lijkt het erop dat we iemand hebben gevonden. Met de helmen al in de hand neemt de jongen ons enthausiast mee naar zijn motor. Er is echter nog een probleempje. Hij moet nog even aan zijn ouders vragen of zij het goed vinden. Zoals misschien valt te raden lopen wij even later weer de lange trap op naar de bushalte. Boven aangekomen passen we de plannen nog een beetje aan want in Rekong Peo is ook een bezienswaardigheid die ons wel trekt en niet ver van het busstation schijnt te liggen. Het Kinnaur Kalachakra Celestial Palace is nog een stukje omhoog lopen maar zeker de moeite waard. Onderweg zien, overigens evenals in de busreis naar Rekong Peo en in Rekong Peo zelf, een heleboel tibetaanse gebedsvlaggetjes. Deze wandeling voert ons langs een helling waar veel bomen staan en we wat koelte vinden. Ik ga even rustig op een steen zitten om nog maar eens een enorm uitzicht te bestuderen. Tegenover mij steven zich bbergen af, zo hoog dat de toppen nog steeds met sneeuw bedekt zijn. Ook de gletschjer, die we eerder ook al zagen, in een brede spleet tussen twee van deze toppen bekijk ik nog eens. De bomen hier maken het niet alleen koel maar trekken ook een heleboel vogels. Johannes weet hier wel raad mee. Zelf lukt het mij met moeite een mus te fotograveren.

Het Celestial Palace is een boedhistische tuin met onder andere een tempel en een tien meter hoog goudkleurig standbeeld van Sakyamuni. We kijken hier een tijdje rond en schieten wat foto’s. Daarna is het tijd om de bus naar Kalpa te gaan halen. Helaas vergeet de bus te stoppen bij onze halte en zijn we genoodzaakt een taxi naar Kalpa te nemen. Ook dit kost eigenlijk weinig.

In Kalpa bezoeken we een tweede boedhistische tempel. Binnen treffen we vele boedha beelden en andere vereringen. Vier mannen zingen gebeden. Dit is een kalmerend geluid. Na niet lang komt een vrouw ons tsaj en ronde broden brengen. Wat een buitengewone vriendelijkhied!

We lopen een half uur later verder naar het Narayan Nagini tempel complex. Deze hindutempels zijn indrukwekkend maar lijken compleet uitgestorven. We treffen verweerde gebouwen aan die in het verleden duidelijk mooi en imponerend moeten zijn geweest maar nu slechts gedetaileerde bouwwerken zijn waar de verf van af bladderd en waarop aan de dikke lagen stof af te lezen valt uit welke richting de wind het meest komt. Toch treffen we als we weer weglopen een vrouw die in de gouden poort een gebedje doet. Met de bus rijden we terug naar Rekong Peo waar we nogmaals van het Indische eten genieten. Daarna lopen we voor de laatste maal de trap op en kruipen bijtijds ons bedje in. Het is morgen immers weer vroeg dag want om zeven uur vertrekt de bus naar Kaza!

G.B.

21 juli, Rekong Peo

Om 6:00 worden we ruw uit onze droompjes ontwaakt door Johannes’ Bloodhound Gang deuntje. Omdat ons hotel pal langs het busstation ligt kunnen we rustig onze tassen inpakken en hoeven we maar een metertje of tien te lopen. Ruim op tijd bemachtigen we twee kaartjes voor onze zitplaatsen. Omdat de bus een half uurtje te laat is babbelen we nog een tijdje met de twee Israelische meisjes, die we de dag hiervoor ook al ontmoetten. Ook komen we vier andere Israelische meisjes tegen die op deze bus staan te wachten.

Dan rijdt de bus de zanderige parkeerplaats op, een droge wolk zand erachter. We klimmen met onze backpacks op het dak, omdat hier de bagage geplaats moet worden. In de bus blijkt het erg druk te zijn. De stoelen zijn ingenomen door meer mensen dan er stoelen zijn, en met moeite wurmen we ons langs de staande mensen in de gang om onze zitplaatsen op te eisen. Op onze plekken zitten een klein jongetje en een heel oud vrouwtje. Ze staan meteen op en het oude vrouw vraagt of het jongetje dan bij Johan, die vooraan staat, op schoot mag. Ik kijk nog eens naar het oude vrouwtje en kan het niet over mijn hart verkrijgen om te gaan zitten, terwijl zij moet staan. Op het moment dat ik mijn plek afsta begint de gedachte aan het staan me ook wel ergens te bevallen.

Het blijkt inderdaad een goede beslissing te zijn geweest want, naast dat we natuurlijk geen oude vrouwtjes gaan laten staan, heb ik na vijf uur staan heel veel lol gehad met een van de Israelische meisjes die ook moet staan en heb Johannes erg leuk contact met het oude vrouwtje en het jongetje zien maken. Niet alleen heeft hij heel lang het kindje op schoot, ook een ander vrouwtje zit een deel van de reis op zijn schoot en doet zelfs een dutje, waarbij rijkelijk gassen uit haar darmen vloeien.

Terwijl de bus schuddend over de voor het oog te smalle wegen dendert, worden de uitzichten nog veel gekker dan we tot nog toe gezien hebben. “Is dit werkelijkheid?” zeg ik bij mijzelf, turende naar de gigantische massa’s van rotspartijen. “Of is alleen die eerste heuvel echt en hangt daarachter een blauw scherm waarop de rest geprojecteerd wordt?”

Zowel in de eerste vijf uur staan, als in de zes uur zitten daarna gaat het naar buiten kijken niet vervelen. Wat we zien behoort nog steeds tot de Kinnaur vallei. Deze weg, Hindustan-Tibet highway, loopt hoog door het achterste van de vallei, dicht langs de chinese grens. De Himalayatoppen die we in de verte zien, zijn rond de 6500 meter hoog. In de diepte onder ons klettert nog steeds de Sutlej rivier het gebergte uit.

Omdat zoals eerder al geschreven voor het gebied, waar deze weg door voert, extra toestemming nodig is, stopt de bus twee maal zodat wij onze inner line permits kunnen laten ondertekenen en India weet dat we het gebied in en uit gegaan zijn.

Als we aan het eind van de reis Kaza zien liggen, is de rivier breed en rustig geworden en draagt nu de naam Spiti rivier. Een groene vlakte strekt zich uit onder de in het avondschemer glanzende daken van het dorp. Het is hier echt prachtig en we besluiten dat we de volgende dag vroeg op gaan om over de groene vlakte naar de rivier te lopen.

G. B.